Saturday, June 04, 2011

Konijntje

Er is een nieuw meisje in mijn kleuterklas en ik ben hoopvol dat wij misschien vriendinnetjes kunnen zijn. “Ze heet Knyntsje” (Konijntje), vertel ik Mem als ik thuiskom. “Nee”, zegt Mem, “dat kan niet, je zult Trijntje bedoelen”. “Nee, echt waar, ze heet Knyntsje”, zeg ik koppig. Een paar weken later worden mijn oren uitgespoten door een dokter wiens naam op Lazarus lijkt. Nog later worden mijn amandelen geknipt. Heit brengt mij s’ morgens vroeg naar het ziekenhuis in Leeuwarden, omdat dat toch vlak bij zijn werk is op de blikfabriek. Ik kijk naar de kinderen om mij heen die hetzelfde lot te wachten staat voordat de zuster mij meeneemt naar de operatiekamer waar ze een kapje op mijn mond doen. Ik word weer wakker in een vreemde zaal met dezelfde kindjes om mij heen, sommigen huilen. De zusters lopen heen en weer met waterijsjes en ze vragen of ik ook limonade wil drinken. Ik denk dat limonade als tomaten klinkt, en dus zal het wel niet lekker zijn concludeer ik. Als ze nou eens Ranja hadden… Ik ben opgelucht als Heit en Mem eindelijk arriveren bij mijn bed. Ze hebben een kadootje meegenomen, een bruin popje in een plastic doosje. Ik noem haar gelijk Babita, naar het enige zwarte meisje dat ik ken. Een paar weken geleden zijn de eerste donkere mensen in het dorp komen wonen, en het fascineert mij enorm. Ze wonen vlakbij mijn Pake en Beppe, en ik fiets eindeloos de straat op en neer al loerend door hun woonkamerraam. Ik probeer te zien of ik iets op kan pikken van hoe ze leven. Zouden ze hetzelfde eten als wij? Is hun poep misschien wit omdat die van ons bruin is? De zusters geven mij een grijs kartonnen spuugbakje voordat ik weg mag. Spugen hoef ik niet, en voor de komende jaren staat dit bakje bij mijn bed – voor het geval dat. Tussenin mijn ouders loop ik door de lange hallen richting het parkeerterrein, met Babita nog steeds in de plastic verpakking. Een paar dagen later krijg ik van de hele kleuterklas een groot vel papier met allemaal kinderhandafdrukken erop geplakt in verschillende kleuren, Trijntje's handje staat er ook bij.

Heit

Heit is thuis, al een paar weken. Heit is overspannen, zegt Mem, en dus moeten wij allemaal wat rustig zijn. Op een middag kijkt Mem door het raam en ziet een bekende auto stoppen op de oprijlaan onder de gouden regen, een oudere broeder met zijn vrouw stappen uit. “Iedereen achter de bank” roept Mem, waarna wij allemaal onder de verwarming onder de ramen of achter de bank kruipen. Wij luisteren stilletjes als eerst de deurbel twee keer gaat en dan voetstappen rond het huis gaan. Ik stel me voor de dat de broeder en zijn vrouw met hun handen tegen het raam aan naar binnen proberen te koekeloeren om te zien of wij ook thuis zijn. Wij wachten net zolang totdat we de auto horen wegrijden. Ik vind die broeder toch al niet zo aardig nadat hij eens mijn nieuwe babypop Kale Kojek had genoemd, na de man in het blauwe pak van de tv series waar R een poppetje van heeft. Het valt niet altijd mee om rustig te spelen, want we vergeten het elke keer. Vooral als we weer eens een spelletje doen op een zondagmiddag dat geheid op ruzie uitloopt. Dan kan het zijn dat we een autootje naar ons hoofd geslingerd krijgen vanaf de bank waar Heit probeert te rusten, dus moeten we duiken. Een keer was het tegen een antieke klok aangekomen, en was het glaasje gebroken, en toen was Mem weer boos op Heit. Soms moeten we rennen, als Heit met de matteklopper achter ons aankomt, nadat we in een gevecht zijn geraakt. Het zijn vaak meer dreigementen dan daden en als meisje loop ik al minder kans op een klap, maar je weet nooit hoe het zal verlopen. Dus ren ik snel achter mijn broers aan, die met hun handen hun achterwerk proberen te beschermen en “Nee Heit nee” roepen, de trap op naar mijn kamertje waar ik de deur op slot draai. Dan dreigt Heit aan de andere kant van de deur dat het niet best voor me zal zijn als ik de deur niet snel opendoe. Ik kijk wel uit, en wacht net zo lang totdat ik zijn voetstappen hoor verdwijnen op de trap, eer ik tevoorschijn kom. En dan heeft Mem Heit vaak al weer gesust.

Friday, June 03, 2011

Zondags

Zondags gaan we tweemaal naar de kerk – het is eigenlijk geen kerk, we noemen het de Vergadering, als in Vergadering der Gelovigen. De Vergadering probeert zo dicht mogelijk volgens de apostel Paulus’ beschrijving van de eerste gemeenten te komen, zonder dominee of een leidinggevende organisatie. Daarvoor rijden we naar de stad en daarom wordt er wat over ons gefluisterd in het dorp – er zijn immers al twee kerken ter plekke, de Hervormde en Gereformeerde kerk? Mijn moeder blijft meestal thuis want zij voelt zich ‘er niet bij horen’. Dus dat betekent dat ik als enig meisje in het mannen gedeelte zit bij mijn vader en broers. Ik voel me tussen het gebrom van de mannen tijdens het zingen niet erg op mijn gemakt en steel zo nu en dan een blik naar het vrouwen gedeelte waar dochters samen met hun moeders gekleed in passende rokken zitten en melodieus meezingen. Mijn oma zit er ook, haar armen over elkaar hoog op haar ronde buik. Ze draagt rechte bloemetjes jurken en dure hoeden met veren. Althans, mijn moeder zegt dat de oma er een kapitaal voor uitgeeft en dat het toch om eenvoudigheid moet gaan. Een doekje op de kop moet goed genoeg voor De Heere zijn, hoewel de vrouwen die dat dan weer doen er toch wel wat armoe-zalig bijlopen. Er is ook een jonge vrouw met breed gerande hoeden die korte rokjes en hoge hakken draagt. Dat lijkt ook nergens op, volgens mijn moeder, maakt de mannen alleen maar gek, en haar man preekt bovendien zondags ook nog. De meisjes hoeven hun hoofden nog niet te bedekken – dat kan later, als ze er zelf voor hebben gekozen. Sommige meisjes beginnen ermee zodra ze besluiten zich te laten dopen en anderen wachten ermee totdat ze het Avondmaal gaan aanvragen. Heel soms kondigt Mem aan dat ze toch maar even meegaat op een middagje, en dan zit ik vol trots naast haar. Ze kauwt tijdens de hele dienst op fruitmentos en blijft zitten onder het zingen en de gebeden. Ik stel me voor dat ik net als de andere meisjes ben. Heit glundert onze richting op – maar zodra we thuis zijn zegt Mem dat die-en-die helemaal geen dag heeft gezegd, en dat ze er toch maar moeite mee heeft als de oudsten vroom aan het preken zijn terwijl er nooit geen belangstelling voor ons wordt getoond. Mijn vaders blik verandert dan en hij is weer de in zichzelf gekeerde man die wij kennen. Dan weet ik dat het weer een tijdje zal duren voordat ze meekomt. “De Vergadering is een goed plekje, maar is een heel moeilijk plekje”, dat zegt Mem veel, dat heeft ze weer van haar moeder gehoord. Ondanks dat Mem niet gedoopt is en ook niet aan het Avondmaal gaat, dat elke zondagochtend wordt ‘gevierd’, heeft ze wel de meeste historische verhalen over de Vergadering. Ze verteld over de ooms en bekende broeders die grote evangelische tentdiensten hielden en Johannes de Heer liederen zongen rond het traporgel waar Beppe op speelde thuis op de boerderij. Zij was verliefd op een wereldse jongen in het dorp, die Elvis Presley liederen zong met zijn gitaar – Love Me Tender. “Maar daar kwam Heit op zijn brommertje aan”, vertelt Mem, en Beppe vond Heit toch wel een hele goede en vertrouwelijke jongen.

’s Ochtends snijd ik de korsten van mijn boterham en doe er niks op. Ik speel Avondmaal, en breek een stukje van het brood af en stop het in mijn mond waarna ik het bordje doorgeef aan een denkbeeldig iemand, wij knikken eerbiedig naar elkaar en sluiten onze ogen om de diepe betekenis van dit brood te overdenken terwijl we aan het kauwen zijn. Voor jaren, eet ik mijn brood zo – telkens het bordje doorgevend aan de persoon naast mij.

Een nieuw broertje

Op een nacht word ik wakker van een huilen. Ha, het zal de nieuwe baby zijn waar Heit en Mem het over hadden. Dus ze zijn eindelijk naar de Vivo geweest om het kleintje op te pikken. Ik ruk de dekens van mijn bed en ren naar de overloop. Daar staan H en R al bij de reling te wachten. Ze gluren naar beneden in de hal waar een zuster tevoorschijn komt. “Jullie mogen nu wel even komen kijken om je nieuwe broertje te zien”, zegt ze. Dat laten we ons geen twee keer zeggen. Ik ben wat verbaasd om Mem in bed te zien liggen, ik had verwacht dat ze nog met de jas aan bij de keukentafel zou zitten. De dokter is er ook, hij is de baby aan het wegen in een soort net. Mijn broertje ziet er rood en paars uit en huilt verschrikkelijk. Zijn mond is zo groot van het krijsen dat je nauwelijks zijn gezicht kunt zien. Ik vind het zo zielig. Maar daarna wordt de baby bij mijn moeder in de armen gelegd en staan mijn broers en ik er met onze neuzen bovenop. Hij heet P, zegt Mem. De volgende dag moet ik naar school, maar Mem kan mij niet brengen met de fiets. Ze stopt een auto op straat, er zitten al drie kinderen in van een dorp verderop, ik herken een meisje die hele mooie dikke vlechten heeft. Mem vraagt of ik mee mag rijden. Ik durf de kinderen niet aan te kijken. Eenmaal in de klas mag iedereen wat vertellen over wat ze allemaal gedaan hebben de dag ervoor. Normaal zeg ik altijd dat ik brij heb gegeten die ochtend, maar deze keer heb ik eens wel een nieuwtje.

Thursday, June 02, 2011

Het Begin

Opgerold in een slaapzak lig ik op het bruine tapijt voor het televisie toestel, mijn kin rust op mijn armen. De smurfen zijn er voor, maar omdat wij nog een zwart-wit toestel hebben, weet ik nog niet dat de smurfen eigenlijk blauw zijn. Dat concludeer ik pas later, als de Vivo blauwe smurfjes weggeeft bij sommige producten en wij ze gaan sparen. Smurfin is mijn lievelingssmurf. Ze is zo mooi met haar golvende gele haar, het witte jurkje en de lange wimpers. Al gedraagt ze zich soms wel wat verwend hoor. Mijn broers zitten op de bank achter mij, met lange gezichten, zij wilden het A-team zien, maar Heit en Mem beslisten dat we maar om de week moesten afwisselen, de ene week het A-team voor hen, de andere week de Smurfen voor mij. Ik vind het vooral leuk als Smurfin eens een ander jurkje aantrekt of een andere bloem in het haar doet, maar dat gebeurt niet al te vaak. Ik weet dat heel stiekem beide broers toch nog wel de Smurfen leuk vinden.

Kleuterschool is begonnen voor mij, elke dag brengt mem mij achterop de fiets naar juf Akke. “Akke moet kakke”, roepen de kinderen over het schoolplein naar elkaar. Maar ze maken zich er wel zeker van dat juf Akke het niet hoort – want dan volgt er zeker straf. Ik moest ook al eens op de gang staan nadat ik tegen juf Akke had gezegd dat ik ‘miegen’ moest – want dat zei mijn broer R altijd, “Ik moat miege”, als hij plassen moest. Terwijl ik met rode wangen van schaamte op de gang stond begreep ik dat het niet een netjes taalgebruik was van mij. Ik zit graag in de boom, achter het gebouw. Het mag niet van de juffen, maar ik voel me er lekker veilig, uit het zicht van de andere kinderen. Als je op het klimrek zit, jagen de jongens je er net zo hard weer af. De meisjes spelen met springtouwen en hoepels, ook paardje rijden, met eentje in het tuig en de ander er rennend achteraan. Dat vind ik ook wel leuk, paardje spelen. Maar toch het liefst zit ik in de boom, stilletjes wachtend totdat de pauze eindelijk over is en we weer naar binnen mogen. Ik kleur een huis in met regenboog kleuren. Je kunt het huis openvouwen en door de raampjes kijken. Ik gebruik alle kleuren die op tafel liggen om het huis in te kleuren en denk aan het leven van de mensen binnen in het huis. Woont er ook een meisje? Zijn er ook grote broers? Broers die zo trots zijn op hun kleine zusje en heel lief tegen haar zijn, ze luisteren naar al haar verhalen. De meisjes aan mijn tafel giechelen “wat stom”, zeggen ze, “zo ziet een huis er toch niet uit?”. Als ik thuis kom verscheur ik het huis.

-wordt vervolgd (misschien?)